Op de bonnefooi

Dat was onze instelling wat Maleisië betreft. Dus hebben we menig avondje last-minute, al dan niet met beperkt bereik, ons volgend verblijf of vervoer geboekt.

Zo ook het huisje in het regenwoud bij Taman Negara. En wat was dat een goede keuze! Twee nachten in een houten hutje in de jungle, op een plek waar je alleen kunt komen door met een bootje de rivier over te steken.

Wanneer we door het park naar ons huisje liepen zagen we op verschillende plekken grote pluchen tijgerknuffels liggen. Leuke aankleding, doen ze zeker voor de kids, dacht ik nog.

Algauw ontdekten we dat er in de jungle ook écht wildlife zit, wanneer een hongerige aap zijn zinnen op het ijsje van Colin heeft gezet. Terwijl het beest zijn kleine klauwtjes op Colins schouder zet probeer ik de aap weg te jagen met een stemverheffing en wuivende handgebaren.

De aap vindt mij overduidelijk een bemoeizuchtige moeder, zo blijkt wanneer hij over m’n zoon heen naar voren leunt, mij vurig in de ogen kijkt terwijl hij zijn gele tanden ontbloot en een “kkksshhhttttt” laat horen. Alsof ík het beest ben dat weggejaagd moet worden. Al zal mr. Monkey dat ook ongetwijfeld zo zien. Gelukkig worden we gered uit deze benarde situatie door één van de resortmedewerkers met een nep-katapult, waar de aap van schrikt en ervandoor gaat.

Dat verjagen van de apen blijkt een dagtaak voor de medewerkers, zo ontdekken we later. De kleine beestjes schromen niet om in een onbewaakt moment broodjes van het buffet te pikken of een boodschappentasje van voorbijgangers te ontfutselen. En zelfs de pluchen tijgers, klaarblijkelijk bedoeld om de apen op afstand te houden, schrikken niet altijd af. Het is een vermakelijk gezicht en toch ook wel heel speciaal om zo tussen de beestjes te leven.

De eerste nacht verruilen we het achtergrondgeluid van voorbijrazend verkeer uit de steden voor een krekelconcert en andersoortig geritsel rondom het huisje. Het eerste uur kan ik de slaap moeilijk bevatten en geef ik Arjan meermalig een por omdat ik een of ander beestje denk te horen lopen in de kamer.

We verkennen de jungle middels een boottochtje. We zitten laag op het water en zoeven tussen de grote variëteit aan boomsoorten door. De kapitein slalomt om de kiezels en rotsen in de rivier heen. Ik zit achterin de boot en kijk tegen de achterhoofdjes van m’n gezinsleden aan, die nieuwsgierig van links naar rechts bewegen. De wind door m’n haren, omsloten door bomen, dít is waarvoor je het doet.

De jungle wandeling die bij een van de stops op ons lag te wachten was daarentegen iets minder sprookjesachtig.

Klimmen en klauteren, de een met een peuter op de arm, de ander met een gehavende knie, op weg naar een plek waar je schijnbaar lekker kon zwemmen.

We wilden ons allemaal niet laten kennen en Colin en Ivy vonden dat geklauter over boomstronken natuurlijk fantastisch. Maar na een uur lopen concludeerden we dat we dit gedeelte van het avontuur maar moesten staken.

Gelukkig kon er bij de boot ook nog even lekker gepoedeld worden. Wat een mooi plekje zeg, zo enorm fijn om in de natuur te zijn. De tweede nacht doet de plek zijn naam regenwoud eer aan. De palmbomen staan te schudden van de rollende donder, terwijl de regen snoeihard op het houten dakje (en erdoorheen) klettert. Het lijkt wel alsof er een hogesnelheidstrein over ons huisje rijdt. Wonderwel slapen de kinderen er zo goed als doorheen. Gelukkig maar want het onstuimige geroffel houdt de nodige uurtjes aan. Aan het ontbijtbuffet is het dan ook onderwerp van gesprek in deze Nederlandse enclave. We zijn hier met velen, en zoals het een goed Hollander betaamt keuvelt men wat over de regen.

We verruilen de jungle voor meer natuur: op naar de bergen van Cameron Highlands.

De huurauto is super fijn want het is een prachtige route door de groene bergen.

We verblijven in het plaatsje Tanah Rata, dat een beetje aandoet als een wintersportdorpje. Ons appartement is op z’n zachts gezegd niet helemaal conform verwachting, maar we besluiten er wat van te maken. De kinderen eten scones met aardbeienjam als diner, want we zijn per slot van rekening in de streek van de thee en aardbeien.

Wanneer we wakker worden lopen we eerst naar het ‘Amsterdam café’ voor tosti’s met Hollandse kaas.

Daarna stappen we in de auto richting een aardbeienfarm, een must-see als je deze streek bezoekt. Nou, ken je die mop van dat gezin die zelf aardbeien ging plukken? Er viel niks te plukken. Niet het juiste seizoen blijkbaar.

Dus door naar de theeplantages van Cameron Valley. Hier wordt in grote getallen thee gemaakt. De thee met de beste kwaliteit, van hoog op de berg, is voor de export naar onder andere Europa. De thee van de lager gelegen, meer zonnige gebieden is naar verluidt minder goed, en voor de Maleisiërs zelf. Gek idee eigenlijk.

We drinken er een kopje aardbeienthee en eten wat scones met jam bij het prachtige uitzicht. Daar komen we tot de conclusie dat we hiermee direct alle hotspots van de regio gezien hebben en we besluiten een dagje eerder richting Georgetown op het eiland Penang te gaan.

In Georgetown hebben we een hip appartementje midden in het stadscentrum. We wandelen richting het strand en komen bij een fijn restaurantje aan zee terecht. Wat heerlijk, de kust is toch altijd een plek dat op de een of andere manier een heel lekker gevoel geeft wat mij betreft.

We leggen de kids op bed en drinken wat bij een tentje aan de overkant van het appartement. We gingen af op iets dat ‘live muziek’ leek, maar na het passeren van de doorman bij de entree bleek er hele nieuwe wereld schuil te gaan achter de pandjes aan de overzijde. Een soort grote tuin, met bruggetjes, fonteintjes, tafels en tal van food-kraampjes. De onverstaanbare liedjes klinken best lekker en het is een super leuke verrassing, heel tof om te zien.

Dat dat stadscentrum ook een mindere kant heeft ondervinden we tussen 12 en 3 ‘s nachts, als de nachtclubs tegenover ons appartement open gaan. Wat overdag leek als een reeks gesloten of zelfs verlaten pandjes blijkt ‘s avonds op te bloeien tot een soort party straatje. Als we ertussen hadden gestaan vonden we dit ongetwijfeld fantastisch, maar met een wakkere peuter zien we er toch minder de charme van in. Dat enkelglas houdt maar bitter weinig geluid tegen. Dus verlaten we ook deze plek vroegtijdig en verkassen we naar een resort aan het strand even verderop het eiland.

Dat bleek een goede keuze, want met een beetje zwemmen, chillen in de royale hotelkamer en hangen op de ligbedjes komen we onze dagen wel door.

Al baal ik persoonlijk wel van die hechtingen als ik jaloers kijk naar de mensen in het verkoelende water.

We genieten van het eiland-sfeertje, die vooral goed te voelen is bij Frandy’s beachbar. Het is een beetje een verscholen pareltje, maar zeker de moeite waard.

Tijdens onze laatste avond hier op Penang bezoeken we een soort foodcourt vol kleine kraampjes. Van nasi tot satay, maar ook patatjes en tosti’s, voor elk wat wils. Je bestelt bij het gewenste kraampje, geeft je tafelnummer door, waarna je bordje wordt gebracht en je deze afrekent. En die prijzen joh, nog geen anderhalve euro voor een bordje mie!

Terwijl we genieten van deze tropische bestemming plannen we de komende tien dagen. Die zullen we doorbrengen op het Maleisische eiland Langkawi, waar we per boot heengaan. Maar daarover later meer!

Ik vind het trouwens heel speciaal dat zoveel mensen met ons meelezen, -kijken en -leven. Heel leuk dat jullie een beetje bij ons op reis zijn! Dus dankjewel daarvoor 💛

3 thoughts on “Op de bonnefooi

Geef een reactie